dinsdag 15 september 2015

Week Spot: The Brother Love



Ik kan het me nu helemaal niet meer voorstellen, maar de Week Spot is in 2012 begonnen als 'Tune Of The Week'. Een tijd waarin ik zelfs nog niets podcasts produceerde. Ik leerde dat fenomeen rond dezelfde tijd kennen middels de 'sales shows' van Rarenorthernsoul. ,,Dat moet ik ook wel kunnen", denk ik dan en na aanschaf van apparatuur neem ik op 15 mei 2012 mijn eerste 'Soul-x-rated' op. In de tijd vóór de Soul-x-rated maak ik geen gewag van de 'Tune Of The Week', het is een 'zoethoudertje' voor mensen die mijn (Soul-X) pagina hebben 'geliked' (de pagina is al twee jaar verdwenen van Facebook). Met ingang van de Soul-x-rated gaat de 'Tune Of The Week' een leven leiden inclusief een wekelijks bericht op Soul-xotica. Voorwaarde is dan wel dat ik een bericht moet kunnen schrijven over de plaat. Of de kennismaking en/of vondst van de plaat moet een verhaal op zichzelf zijn óf ik heb echt biografische gegevens nodig van de boosdoener, anders kan de plaat geen Week Spot zijn. Met de Week Spot van deze week heb ik het sinds januari enorm zwaar, maar recent heb ik een 'doorbraak' gevonden in de informatievoorziening. Ik ben ontzettend gelukkig dat ik de plaat na acht maanden kan presenteren als de Week Spot: 'I Can Be' van The Brother Love (1971).

Ja, ik moet natuurlijk niet overdrijven, want de informatie blijft summier. Toch zijn we een heel stuk opgeschoten ten opzichte van afgelopen april. Toen heb ik al eens gepoogd om informatie bijeen te scharrelen. Er is in de midden jaren zeventig een Engels bootleg-'label' geweest met de naam Sound Of Soul en Discogs gooit deze single van The Brother Love op dezelfde hoop. Geheel onterecht natuurlijk, want The Brother Love is evenmin een Northern Soul-klapper zoals de bootlegs uit de jaren zeventig. Het is in de vrije weken van januari dat ik 'tijd over heb' en niet alleen de Discogs-handel van iemand minutieus bestudeer, maar ook eens de 'oudheid' in ga bij Buydiscorecords. Het is sinds een paar maanden erg stil met de mailings op vrijdag. Als je de pagina nu opzoekt, schrik je je een hoedje. Was Buydiscorecords altijd de webwinkel met platen die niet 'goed genoeg' waren voor Rarenorthernsoul, nu bestaat een groot deel van de collectie uit zeldzame eerste persingen van The Beatles en jaren vijftig-rock & roll. Prijzen variëren twee pagina's lang van vijftig tot vijftienhonderd pond en pas daarna komen de echte 'bargains': Singles van hooguit drie pond met kleine defecten. In januari klik ik voor de grap op de laatste pagina van Buydiscorecords en ga dus achterstevoren zoeken. Deze van The Brother Love staat, tot mijn grote verbazing, al blijkbaar een half jaar op de site. Slechts een beetje krom getrokken, maar voor drie pond een héél leuk item!

Een 'hoesbui' van deze Week Spot is een tijdje een optie geweest, want hoewel ik de single ruim een half jaar in huis heb, gaat de plaat steeds meer voor mij werken. Ik heb hem even in gedachten voor de vakantie, maar dan bemachtig ik een exemplaar van Jimmy James & The Vagabonds. Kort na de vakantie vind ik opeens een ingang en met een hamer heb ik het gat wel groter gemaakt, maar ben (nog) niet zover gekomen dat ik de bodem heb bereikt. Op zijn minst heb ik de bevestiging dat het niets van doen heeft met het bootleg-label en weet ik ook wie achter The Brother Love zitten.

Daarvoor gaan we naar Richmond, de hoofdplaats van de Amerikaanse staat Virginia. Niet bepaald een Chicago, Philadelphia of Detroit, maar evenals iedere zichzelf respecterende stad met een muziek-scene in de jaren zestig. De bluegrass is ontwikkeld in Virginia. Dave Matthews, Jason Mraz, Pharrell Williams, Missy Elliott en Lamb Of God komen allemaal oorspronkelijk uit de staat Virginia. De meesten moeten echter wel hun thuishaven verlaten om uit te groeien tot supersterren, maar dat neemt niet weg dat Richmond geen bloeiende scene kent. Omstreeks 1960 is daar bijvoorbeeld het doowop-kwartet van Little Tommy & The Teenagers. Deze groep bestaat uit Jonny Jones, Major Harris en Lawwrence Cary. De 'grote kleine man' van het gezelschap is Tyrone 'Little Tommy' Thomas. Er zijn geen autobiografische gegevens voorhanden en dus weet ik niet of Thomas een groeistoornis heeft of dat hij beduidend jonger is dan de overige drie. Feit is dat het een 'dwerg' is vergeleken bij de overige leden. In 1964 gaat Thomas werken met de groep The Upsetters op. Dat bestaat verder uit gitarist Nathaniel Douglas, bassist Olsie Robinson, drummer Charles Connor en blazers Wilbert 'Lee Diamond' Smith, Clifford 'Gene' Burks en Grady Gaines. The Upsetters is ooit begonnen als begeleidingsgroep van Little Richard en heeft op een zeker moment plaats geboden aan jonge Jimi Hendrix. Als Little Tommy & The Upsetters maakt het de lokale podia onveilig, in 1965 verschijnt de eerste single waarbij The Upsetters niet worden vermeld. Alexander Randolph heeft een impressariaat met een specialisme in rhythm & blues en richt voor het eerste plaatje van Little Tommy het Sound Of Soul-label op. 'I'm Hurt' verschijnt in 1965 en krijgt zelfs een landelijke distributie via Atlantic, maar verder dan een regionale hit zal de plaat het niet schoppen. De opvolger heet echter 'I'm Still Hurt' en het is met name de b-kant die hier jaren later voor opschudding zorgt: 'Baby Can't You See' drijft Northern Soul-verzamelaars tot waanzin en niet zelden wordt een dergelijke plaat voor meer dan duizend pond verkocht. In 1966 neemt Little Tommy nog een acetaat op die nooit officieel zal verschijnen.

In 1971 is Thomas naast zanger ook drummer en hij vervult die rol in The Brother Love. De zang wordt verdeeld tussen hem en August Moon, dat eigenlijk Randolph is (en op de labels de naam 'Mr. Wiggles' mee krijgt). Clement Burnett speelt gitaar, Carlton Tobinson de bas en Dwight Smith is verantwoordelijk voor de toetsen. Dat hun enige single, 'I Can Be', een half jaar of langer bij een Engelse dealer kan vertoeven voor drie pond is iets dat ik nog steeds nauwelijks kan geloven. Het is een prachtig voorbeeld van vroege jaren zeventig-crossover soul, waarbij de tekst op het laatst even neigt naar een gospel. In 1973 wordt Little Tommy onder de hoede genomen door niemand minder dan mijn 'Grote Held' Swamp Dogg. Op de hoes van de elpee 'Wolfmoon' vergelijkt Swamp Dogg Thomas met Idi Amin en noemt hem 'een even grote klootzak'. Je kan dat letterlijk nemen, zoals Bol.com, maar je kan ook rekening houden met het feit dat het uit de mond komt van Jerry Williams. De man die zichzelf heeft uitgeroepen tot een genie. Ik bedoel maar... Over de plaat van Wolfmoon zijn de meningen erg verdeeld. De plaat kent een paar absolute hoogtepunten, waaronder Thomas' versie van 'Proud Mary', maar in 'If I Had A Hammer' en 'People Get Ready' slaat hij de plank mis. Het album wordt veertig jaar later opnieuw uitgebracht en het geldt als één van die 'rare' elpees uit de Swamp Dogg-catalogus. Het volgende project dient zich in 1976 aan voor Thomas en dat is The Whole Darn Family. De naam is treffend, want nu staat er dertien man sterk op het podium. In 1976 brengt het, na drie singles, een 12" uit met de titel 'Seven Minutes Of Funk'. Dat biedt een stortvloed aan samples voor latere MC's. Tot slot maakt Tyrone Thomas onder zijn eigen naam in 1980 de single 'You're Hardly Gone' voor Polydor, een plaatje dat door Richard Searling in de vroege jaren tachtig een cultstatus heeft verkregen. Toch blijft het erg wonderlijk dat 'I Can Be' tot op de dag van heden zo weinig betekent dat het maandenlang voor drie pond kan sluimeren bij een Engelse dealer. Ik ben het afgelopen half jaar al druk geweest, maar zet de actie deze week kracht bij door 'I Can Be' te bombarderen tot Week Spot.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten