dinsdag 16 juni 2015

Week Spot: Little Royal



Ik mag reeds jaren verkondigen dat Wikipedia niet zaligmakend is, maar ongemerkt... Als ik iets wil weten of een bepaalde groep of artiest? Dan is Wikipedia de eerste stap, ook al weet ik van tevoren dat er vaak niet heel veel informatie is te vinden als je zoekt naar gegevens over een verloren gewaande soul-zanger. En het tóch proberen... In het geval van onze Week Spot is de pagina toegeschreven aan 'Little Royal & The Swingmasters'. Prima, één van mans' meest vooraanstaande platen is toegeschreven aan Little Royal & The Swingmasters. 'This page is a stub' vermeldt het onder de summiere informatie: 'Little Royal and The Swingmasters was an American soul and R&B group and artist of the 1960-70's. Little Royal is half-brother of James Brown'. Dat is alles en de tracklist van de elpee van het gezelschap uit 1972. Gelukkig zijn elders wel betere bronnen zodat ik het nog steeds aandurf om 'I'll Come Crawling' van Little Royal (1972) uit te roepen tot Week Spot. En beter ingelichte bronnen!

Om met de deur in huis te vallen: Little Royal is NIET de halfbroer van James. Royal Torrance, zoals de man heet, lijkt dermate veel op de 'Godfather' dat de laatste bij een ontmoeting in 1963 zegt dat Royal zijn broertje had kunnen zijn. Bovendien tapt Little Royal met The Swingmasters uit eenzelfde vaatje als Brown. De Wikipedia-schrijver heeft dit dus helemaal uit zijn verband gerukt en zonder enige bronvermelding openbaar gemaakt. Een beetje zoekwerk levert een bijdrage aan een website op waar Little Royal in eigen persoon aan heeft meegewerkt. Dat is overigens ook de enige bron dat de ontmoeting in 1963 vermeldt. De overige bronnen gooien het erop dat Little Royal de naam heeft verdiend door de overeenkomsten in de muziek.

Het gospelkoor is een cliché op dinsdagavond, menig soul-zanger of zangeres is daar zijn of haar loopbaan begonnen. Eind jaren vijftig komt de rock & roll tot wasdom en dat is vaak ook het moment wanneer menig jonge gospelzanger de interesse voor het verkondigen van Gods' Woord verliest en de ziel aan de duivel verkoopt. Dit is echter rond dezelfde tijd als Royal Torrance, een zanger uit het diepe zuiden van de Verenigde Staten, zich voegt bij de gospelgroep van oom Bill Weaver in Washington, DC. Terwijl Elvis menig tienerhart in vervoering brengt, kent Torrance op dat moment alleen maar geestelijke liederen. Weaver is wel op de hoogte van de rock & roll en hij plaatst Torrance vooraan op het podium en laat de band met zijn tijd mee gaan. Voordat hij weet wat er aan de hand is, is Little Royal de zanger van een rock & roll-groep: Little Royal & The Swingmasters.

In 1963 vindt de ontmoeting plaats tussen James Brown en Little Royal en de eerste is dermate onder de indruk dat die een goed woordje doet bij promotor James Dudley. Dat zet de boel flink in beweging voor de groep. Korte tijd later toeren ze met gerenommeerde Motown-groepen als The Temptations en Smokey & The Miracles. In 1967 verschijnt de eerste plaat van Little Royal voor het, in New Jersey gevestigde, Carnival-label. 'I Can Tell' en 'You Know' zijn beide van de hand van Torrance en de labels vermelden alleen Little Royal. De plaat is geen succes en de daaropvolgende vijf jaar zijn nagenoeg blanco. In 1972 staat de groep onder contract bij Tri-Us, het platenlabel van Stanley Little, producer Huey P. Meaux en Torrance. De distributie is in handen van James Brown's firma Starday-King. Little Royal mag een beetje proeven van het succes middels 'Jealous'. Hoewel het nummer wordt toegeschreven aan Torrance is het derhalve afgekeken van 'Jealous Kinda Fellow', een grote hit voor Garland Green in 1970. De b-kant van de single is een instrumentaal nummer, 'Razor Blade', en staat op naam van koperblazer Andrew Sims. Voor een optreden in een televisieshow in Ohio in 1973, creëert Little Royal een dansje voor 'Razor Blade' dat het mateloos populair maakt. Tegenwoordig is het nummer vooral gezocht door liefhebbers van 'droge' instrumentale funk.

'I'll Come Crawling' wordt geschreven door het 'schrijversechtpaar' Edyth Wayne en Robert Dunbar. Het 'duo' schrijft in de jaren 1970-71 menig grote hit, maar in werkelijkheid gaat een trio schuil achter de personages van Wayne en Dunbar: Holland-Dozier-Holland. Deze mannen zijn in 1968 met ruzie vertrokken bij Motown en dat heeft hen de sanctie opgelegd dat het vijf jaar niets mag publiceren onder eigen naam. Het trio begint Invictus, Hot Wax, Music Merchant en nog een aantal kleine labels en manifesteert zich middels het pseudoniem van Wayne en Dunbar. Geen wonder dat Freda Payne's 'Band Of Gold' en 'Give Me Just A Little More Time' van Chairmen Of The Board zo dicht tegen het Motown-geluid aan hangen. De laatste groep neemt de originele 'I'll Come Crawling' op. Het verschijnt als b-kant van de hit 'You Got Me Dangling On A String'. Het is in 1972 de debuut-single voor Little Royal op Tri-Us en een paar maanden later wordt het als b-kant uitgebracht van de Barbara Lynn-cover 'You'll Lose A Good Thing'. De soul-muziek raakt omstreeks 1973 onderhevig aan de, op handen zijnde, disco en de Week Spot wordt gerekend tot één van de laatste pure Southern Soul-platen voordat de disco en funk echt om zich heen gaat grijpen. Natuurlijk zet de Southern Soul-traditie zich gewoon voort. Het is immer een kameleon geweest dat zich heeft beweegt tussen country, rhythm & blues en de onvermijdelijke gospel en de disco zal nimmer grip krijgen op dit genre.

Little Royal is tot op de dag van heden een geziene gast in de 'Beach Music'-contreien, maar is eraan gewend geraakt om in Washington nog immer de 'underdog' te zijn. Hij treedt daar sporadisch op en vaak voor een halve zaal omdat niemand weet dat hij op het podium staat. Royal Torrance zélf blijft daar uiterst laconiek onder.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten